Invuloefeningen Duitse werkwoorden in de tegenwoordige tijd
- Haben
- Sein
- Werden
- Machen
- Fahren
- Fragen
- Laufen
- Dürfen
- Hören
- Sehen
- Tanzen
- Können
- Mögen
- Wollen
- Wissen
- Sollen
- Bringen
- Müssen
- Verschillende werkwoordsvormen van sitzen, heißen en reisen door elkaar
- Verschillende regelmatige werkwoorden door elkaar
- Verschillende werkwoordsvormen van sein, werden en haben door elkaar
- Verschillende werkwoordsvormen van antworten, öffnen, heißen en telefonieren door elkaar
Invuloefeningen Werkwoorden voltooid deelwoord
Invuloefeningen Duitse werkwoorden onvoltooid verleden tijd
- Haben
- Laufen
- Eten
- Machen
- Antworten
- Tanzen
- Sein
- Haben
- Können
- Mögen
- Werden (werd / werden)
- Werden (zou / zouden)
- Zwakke en onregelmatige werkwoorden
Invuloefeningen Woordenschat Duits
- Basiswoordenschat Duits - Nederlands
- Basiswoordenschat Nederlands - Duits
- Tellen tot 10
- In en rond het huis 1
- In en rond het huis 2
- in en rond het huis 3
- in en rond het huis 4
- Eten in het restaurant
- Vraagwoorden
- Persoonlijk voornaamwoorden 1e naamval
- Persoonlijk voornaamwoorden 3e naamval
- Persoonlijk voornaamwoorden 4e naamval
- Dieren 1
- Dieren 2
- Dieren 3
- Dieren 4
- Dieren 5
- Dieren 6
- Onderweg en verkeer 1
- Onderweg en verkeer 2
- Auto
- Sport
- Wintersport
- Feest vieren
- Voorzetsels met de 3e naamval
- Voorzetsels met de 3e of 4e naamval
- Voorzetsels met de 2e naamval
- Von App bis Zeitung 1
- Von App bis Zeitung 2
Invuloefeningen Duitse Woordenschat meervoud
Invuloefeningen Duitse Grammatica naamvallen
- 1e, 3e en 4e naamval bepaald lidwoord
- 1e, 3e en 4e naamval onbepaald lidwoord
- 2e naamval bepaald en onbepaald lidwoord
- Bijvoegelijk naamwoord 1e, 3e en 4e naamval zonder lidwoord
Meerkeuze oefeningen
